Deze website maakt gebruik van cookies. We gebruiken cookies om instellingen te onthouden en je bezoek soepeler te laten verlopen. Daarnaast gebruiken we ook cookies voor de verbetering van de website en het verzamelen en analyseren van statistieken. Lees meer over cookies

Aangepast taalgebruik helpt kinderen tijdens een ingreep

Wat kun je als ouder of zorgverlener doen om een kind met kanker dat een ingreep krijgt zo goed mogelijk te begeleiden? Tirza Schuerhoff vertelt dat aangepast of helpend taalgebruik belangrijk is om angst en stress bij een kind te verminderen. 

Woorden kunnen leiden tot beelden in je hoofd. Uit onderzoek blijkt dat het praten over pijn of het waarschuwen voor een prik tot meer angst en pijn kan leiden. Het is vaak een reflex, dat je zegt: ‘Het doet maar eventjes pijn’ Of ‘Als je niet huilt krijg je een ijsje’ of ‘Het doet geen pijn hoor’. Dat wakkert de angst bij een kind alleen maar aan. Wat kun je als zorgverlener of ouder het beste doen en zeggen? 

Bekrachtigen 
Medisch pedagogisch zorgverlener Tirza Schuerhoff en haar collega’s hebben dagelijks meerdere keren met een kind te maken dat een ingreep moet ondergaan. Zij vertelt: ‘Als je helpende woorden of positieve taal gebruikt, zorg je juist dat een kind zich prettiger voelt bij een ingreep. Als ouders rustig zijn heeft dit een positief effect op het kind. We weten namelijk dat kinderen extra ontvankelijk zijn voor de emoties van hun ouders. Angst is besmettelijk. Als er stress, pijn of angst is dan kan aangepaste taal ondersteunen om de gedachten van het kind hiervan weg te leiden. Na de handeling is het van belang om troost en of aandacht te schenken aan de emotie van het kind, maar vooral ook te bekrachtigen dat wat er goed is gegaan en dat dit de volgende keer zal zorgen dat het nog beter gaat.’ 

Geen verboden woorden  
Tirza: ‘Je moet taal gebruiken die het gewenste doel beoogt. Vaak kun je gemakkelijk andere woorden gebruiken. Zelf praat ik bijvoorbeeld over het aansluiten van de lijn in plaats van ‘aanprikken’ en andere collega’s in het Máxima doen dat ook. Het is echter belangrijk dat er geen verboden woorden gaan ontstaan. Als een kind mij vraagt: ‘Krijg ik een prik? Dan ga ik dit niet uit de weg, blijf ik eerlijk en zeg: ‘Ja, dat klopt.’ Aangepast taalgebruik werkt het beste als alle betrokkenen rond het kind dezelfde taal spreken. Als bijvoorbeeld één professional zegt dat het ‘ook allemaal erg spannend is’ terwijl de ander de aandacht juist wil afleiden van de spanning dan is dat niet effectief.’ 

Kus van de ijsbeer 
‘Vanaf het eerste moment zetten wij aangepast taalgebruik in,’ gaat Tirza verder. ‘Ouders en kinderen nemen taal van ons over. Als een zorgverlener zegt: ‘Hier komt de kus van de ijsbeer’, dan klinkt dit leuk, maar het geeft ook aan dat er iets kouds aan komt waar meestal geen positieve beleving aan vast zit. Dus nog voordat het kind de echte koude van een doekje met alcohol voelt, denk het er al aan. Dat reduceert dus de angst beslist niet, hoewel sommige mensen er goed aan denken te doen. Een ander voorbeeld is tellen. Voor sommige kinderen bouwt dit juist angst op. Je moet dus eerst weten wat een kind nodig heeft in de situatie van een ingreep. Wil het precies weten wat er gaat gebeuren of wil het juist afgeleid worden? Als medisch pedagogisch zorgverleners willen we zorgverleners en ouders nog meer psycho-educatie geven over het effect van aangepaste taal.’ 

Samen concentreren 
Iedereen weet dat afleiden helpt maar dat is toch een vak apart, daar weten medisch pedagogisch zorgverleners alles van. Tirza: ‘Als een kind zich concentreert op iets anders, vergeet het de stress of angst. Het zit hem vooral in passende afleiding die aansluit bij de belevingswereld en ontwikkeling van het kind. Om het effect van de afleiding te vergroten is het van belang daar een cognitieve en ontwikkelingsgerichte taak aan te koppelen. Zo veranker je de afleiding en dit leidt tot het vasthouden van de aandacht. Hoe meer betrokken het kind is in de afleiding, hoe beter het werkt.’

Steun 
Tirza: ‘Wij doen vaak een spelletje of kijken in een zoekboek rondom de ingreep, dan zeggen we bijvoorbeeld: ‘Wauw, wat kun jij goed stil zitten’ of ‘Kom wij zoeken Wally, dan kan de dokter goed zijn/haar werk doen.’ Vooraf en achteraf is wel ruimte voor emoties en gevoelens, maar we weten dat dit tijdens de handeling niet helpend is. Meer in het algemeen zijn we duidelijk in onze steun en zeggen: ‘Ik ben bij je en zal je helpen om te zorgen dat het goed gaat’. En na afloop leggen we de aandacht op wat goed ging, want kinderen onthouden dat het een positieve(re) ervaring was omdat ze het goed hebben gedaan. Het geeft vertrouwen voor een volgende keer.’  

Meer weten? Lees de folder, die gemaakt is door Kind en Ziekenhuis, Skills for Comfort, Prosa en Stichting Charlie Braveheart.